In 1835 werd in de buurt van de Prinsenhoef in Hulten (nu Tilburg), tijdens de ontginning van een stuk heide, op een diepte van 1.20 meter een aardewerk potje gevonden. Het was een nogal klein, versierd, biconisch potje, onregelmatig van vorm en grijs van kleur. Er zat as en zand in. Archeologen dateerden het potje als gemaakt in de Merovingische tijd (450 tot 750 na Christus). Het potje stond op een schoteltje dat kapot was gestoten. Dergelijke potjes werden als bijgift meegegeven in een graf. In de Merovingische periode werden de doden niet meer verbrand, maar bijgezet in diepe schachtgraven op vaak uitgestrekte grafvelden. Het is dus niet uitgesloten dat hier een grafveld heeft gelegen. De vondst is ondergebracht in het Noord-Brabants Museum in Den Bosch. De Merovingische periode dankt zijn naam aan de Merovingen; dat waren Franse koningen, uit een gebied tussen Rijn en Maas, die van de 5e tot de 8e eeuw onder andere in delen van het huidige Nederland regeerden.