Terug naaar Tijdmachine

1820

Kleuters mochten naar meutjes- of matressenscholen

De voorlopers van de bewaarscholen (later kleuterscholen) waren de zogenaamde meutjes- of matressenscholen. Ze waren bedoeld voor vijf- en zesjarige kinderen uit de behoeftige stand als voorbereiding op het onderwijs. Ze werden geleid door de zogenaamde schoolhouderessen.
De hardwerkende ouders wilden hun kinderen vaak al als vijfjarige of jonger naar school sturen, maar het gemeentebestuur verbood dat. De schoolmeesters konden de grote toeloop niet aan.  De ouders mochten hun kinderen wel ‘ter leering zenden’ naar ‘kleine schooltjens door dit bestuur toegelaten’. Deze meutjes- of matressenschooltjes hadden geen officiele erkenning en waren vooral in de wat verder gelegen buurtschappen te vinden. Enkele dames hielden de kinderen bezig. Met zingen en andere bewaarschoolactiviteiten. Ook leerden ze hen het ‘onze vader’ en ‘weesgegroet’. De schoolmatressen deden goed werk en de gemeente liet de schooltjes aan huis toe. Maar daar bleef het bij. De matressen moesten het hebben van het (beperkte) schoolgeld dat de kinderen meebrachten. Een voorbeeld van een schoolhouderes in onze gemeente was Johanna Langenberg in Gilze.