Om orde en rust te handhaven, kreeg de schout rond 1328 ondersteuning van vorster en ondervorster, inwoners van Gilze en omgeving.
De Heer van Breda benoemde hen, de schepenbank deed de beëdiging. Hun loon kwam uit de dorpskas. De vorster woonde en was vooral werkzaam in Gilze; de ondervorster in Rijen.
De vorster had een beloning die aanmerkelijk hoger was dan die van zijn collega in Rijen.
In de achttiende eeuw kregen zij van de schepenbank speciale kleding: een lakens pak met ‘gouden knopen’ en een hoed met ‘goudgalon’ en met een paardenharen kokarde (insigne).