De Heer van Stad en Land van Breda stelde rond 1328 de schout aan. Hij functioneerde als een vooruitgeschoven post van de Heer en behartigde zijn belangen. Hij moest vooral over de openbare orde en rust waken. Aan overtreders legde hij geldboetes op en inde die.
De Heer van Breda en zijn justitiële voorman - de drossaard - riepen de hulp van de schout van Gilze c.a. in bij het opsporen en arresteren van misdadigers en bij het weren van bedelaars en landlopers. Ook moest de schout waken over de eigendommen van de Heer, zoals de woeste gronden en de jachtterreinen (’s heren vroente), en toezicht houden op de verbindingswegen (’s heren straten). Hij kon ook deelnemen aan de beraadslagingen van de schepenen. Lange tijd waren de schout en secretaris de enige ‘geletterde’ personen in het dorpsbestuur.
De dorpsschout van Gilze en Rijen was als belangrijkste lokale vertegenwoordiger van de Heer van Breda in de regel een persoon die goed bekend stond bij de Heer of zijn raad. Na 1648 gold dat hij gereformeerd moest zijn.