De overheid kondigde in 1865 nieuwe wettelijke regelingen rond de gezondheidzorg af. Het ging hierbij om regels die te maken hadden met de inspectie, de voorwaarden voor een genees-, heel- en verloskundige bevoegdheid en de uitoefening van de geneeskunde. Alleen diegenen die een universitaire studie met een doctoraal examen hadden afgesloten, vervolgens een praktijkperiode hadden gedaan en daarna een staatsexamen in de genees-, heel- en verloskunde hadden gedaan, mochten zich arts noemen en de geneeskunde in alle facetten uitoefenen. Plattelands- en stadsgeneeskundigen waren voor een groot deel oude chirurgijnen en vormden een onmisbare schakel in de medische verzorging. Zij kregen een overgangsregeling. De doctores medicinae hadden tot nu toe alleen bevoegdheid voor óf de heelkunde óf de geneeskunde. Met de nieuwe regeling kregen ze de volledige artsenbevoegdheid.
In Gilze waren in deze periode Petrus en Johannes Loonen actief, vader en zoon, waarvan de eerste niet en de tweede wél aan een universiteit (medicinae doctor) had gestudeerd. In 1907 zou zich de eerste universitair opgeleide huisarts in Gilze vestigen: Petrus Hubertus Maria Blom.