Net als enkele van haar voorgangsters had Catrina Wildt moeite om rond te komen met haar vergoeding die ze per jaar als vroedvrouw kreeg. Ze was in september 1799 aangenomen en ontving honderd gulden, vrij van dorpslasten. Maar omdat niet iedereen gebruik maakte van haar diensten, en ze dus minder aanvullende inkomsten had, was dat te weinig om van rond te komen. De in 1755 in Leurwig (D) geboren Catrina had de nodige ervaring. In 1789 had ze examen afgelegd in Düsseldorf. Daarna was ze in Hilvarenbeek en in Tilburg vroedvrouw geweest. Na een jaar in Gilze vroeg ze het dorpsbestuur om dertig gulden verhoging, maar kreeg er vijfentwintig. In 1804 kreeg ze nog een gratificatie van twintig gulden, omdat het levensonderhoud duurder was geworden.
In 1826 beklaagde ze zich bij schout en schepenen dat Cornelia de Wit de verloskunde onbevoegd uitoefende. Er werd proces-verbaal opgemaakt en de zaak ging naar de Rechtbank in Breda. In 1827, ze was toen 71 jaar, kreeg ze ontslag vanwege haar ‘veels gevorderden ouderdom’. Maar als pensioen kreeg ze jaarlijks tot aan haar dood de helft van haar traktement (62,50 gulden). Tot 1832 bleef ze in Gilze wonen; toen vertrok ze naar Dongen.