Jacobus Cornelis Theeuwes was molenaar op de Zuidmolen (in de huidige Marijkestraat) in Rijen. Hij was de zoon van de molenaar op de Heimolen in Gilze. Hij had elf zonen en besefte dat deze niet allemaal molenaar konden worden. Daarom bouwde hij in 1871 voor zijn kinderen een kuiplooierij aan de Hoofdstraat in Rijen (sectie A 498). Zijn zonen Guilliemus en Petrus, die elk een eigen looierij waren begonnen, besloten in 1912 om samen te werken. Zij bouwden een vachezoollederfabriek aangedreven door een stoommachine in de Hoofdstraat. Later kwam ook hun jongste broer, die op de ouderlijke looierij was gebleven, in de zaak. Het bedrijf kreeg de naam Firma Gebr. Theeuwes Stoomlederfabriek.
In 1913 namen ze de chroomlederfabriek van F. en H. Verheijden over en kwam de firma in het bezit van twee productiebedrijven.
In 1921 werd de firma ontbonden en omgezet in een Naamloze Vennootschap. In 1923 maakte de familie afspraken om de twee bedrijven te splitsen. Guilliemus A. Theeuwes en zonen zette de overlederfabriek van Verheijden voort. De zonen van Petrus A. Theeuwes en hun oom Adrianus N. Theeuwes gingen verder met de zoollederfabriek onder de naam N.V. Lederfabriek Gebr. Theeuwes.
Zo ontstonden de bedrijven als de G.T. (Gebr. Theeuwes) en de G.A.T. Rijensche Chroomlederfabriek (G.A. Theeuwes en Zonen). De Rijensche Chroomlederfabriek bleef in de Hoofdstraat en het bedrijf van de Gebr. Theeuwes kwam tegenover de Maria Magdalenakerk aan de huidige Mariastraat.