Terug naaar Tijdmachine

1850

Kieswet verruimd

Als gevolg van de kieswet van 1803 waren er in Gilze en Rijen maar enkele tientallen kiezers die mochten stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Zij  moesten de ‘Nederduitsche taal’ kunnen lezen en schrijven en bovendien eigenaar of vruchtgebruiker zijn van onroerende goederen in de provincie ter waarde van minstens ƒ 1.500,00 en vrij van speciale hypotheek.
In 1850 kreeg de gemeente bij de invoering van een nieuwe kieswet meer kiesgerechtigden;  er kwamen zogenaamde censuskiezers. Ze moesten een zeker bedrag aan belastingen betalen om te mogen kiezen. In 1896 werd het kiesrecht op basis van de herziene grondwet van 1887 verder uitgebreid. Vanaf dat moment moesten kiesgerechtigden aan bepaalde ‘kenteekenen van maatschappelijken welstand en geschiktheid’ voldoen. Het stembiljet moesten ze voortaan invullen op het stembureau.
De grondwetherziening van 1917 zorgde voor het algemeen kiesrecht voor mannen; in 1919 werd dat  uitgebreid met het kiesrecht voor vrouwen. Van 1918 tot 1970 kende Nederland een opkomstplicht bij verkiezingen.