De inwoners van Gilze en Rijen konden tot 1716 vrijelijk en onbekommerd hun turf en alles wat zij nodig hadden uitsteken en -graven in het land van de Baronie van Breda. Wel besloot de Heer van Breda in 1708 dat ze hiervan voortaan aangifte moesten doen. Toen de Heer in 1716 liet weten dat er voor het steken van turf permissie en octrooi nodig was, voor een periode van vier à vijf jaar, waren de armen van Gilze en Rijen daar niet gelukkig mee. De schout nam het voor hen op. Hij stuurde een brief naar Breda en legde uit dat het hier om arme inwoners ging, die kleine hoeveelheden turf staken voor eigen gebruik en zeker niet voor de verkoop. In 1717 kregen de aanvragers tijdelijk toestemming en in 1761 gaf de Domeinraad de inwoners van Gilze en Rijen voor 25 jaar toestemming om zonder octrooi turf te steken.