Om het analfabetisme terug te dringen werden in Gilze in 1845 twee zondagsscholen opgericht. Eén voor jongens boven de 15 jaar en één voor meisjes boven de veertien jaar. De zondagsscholen waren bedoeld voor jongelui die ‘dadelijke behoefte aan opvoeding en onderwijs’ hadden. Ze kregen drie uur gratis onderwijs op zon- en feestdagen, tussen de kerkdiensten door en na het lof. Een leeftijdslimiet was er niet: de oudste ‘jongen’ was in de loop der tijd 37 jaar, het oudste ‘meisje’ 28.
Opmerkelijk verschil tussen de beide zondagsscholen was dat de jongens les kregen van betaalde krachten en de meisjes van ‘bestuurderessen’, die dat op vrijwillige basis deden. Pas in 1858 kreeg de zondagsschool voor meisjes een officiële vergunning, maar ook toen kregen de leerkrachten niet betaald.
In 1864 kwam er in de avonduren ook herhalingsonderwijs. In 1871 richtten de zusters een ‘werk- of naaischool’ op voor vrouwelijke handwerken.
Deze laatste én de zondagsscholen bestonden tot 1923, het jaar waarin de huishoudschool zijn intrede deed en daarmee dagonderwijs.