Tot in het begin van de negentiende eeuw lag de gemeente Gilze en Rijen bijna rondom in de heidevelden. Alleen in het Rijens Broek (toen de Gilse Vucht) lagen natte gronden. Die hei was heel geschikt voor het weiden van schapen. Ze aten ieder jong twijgje op. Geen boompje kreeg de kans om op te groeien en zo zorgden de schapen voor de instandhouding van de heide. Rond 1736 liepen er 1550 schapen en lammeren in Gilze en Rijen. Rond 1816 trof je op de hei rond Gilze 25 schaapskudden aan van gemiddeld veertig schapen per kudde. De kleinste schaapskudde was die van Peeter Franken met twintig stuks en de grootste die van de weduwe P. van Poppel met tachtig schapen. Met het verdwijnen van de heidevelden door ontginning, verdwenen geleidelijk ook de schaapskudden. In 1880 waren er nog maar acht.