Mest was eind negentiende eeuw een schaars product. Boeren probeerden daarom via hun organisaties aan mest uit de omliggende steden te komen. De aanvoer van de stadsmest gebeurde per wagon naar het station van Gilze-Rijen. De boeren waren afhankelijk van de aankomst van de wagons met mest. En hadden ze geen mest nodig hadden, dan moesten ze de wagons toch leeghalen.
Die problemen verdwenen toen in 1897 in de nabijheid van het station een beerput werd gebouwd, waarin de boeren de beer (de stadsmest) bij aankomst konden opslaan. Landbouwvereniging Gilze en Rijen had hiervoor de vergunning aangevraagd. Ze moesten zich wel aan bepaalde regels houden. Bij vertrek en aankomst van de personentreinen bijvoorbeeld, moest de put gesloten blijven, net als op kerkelijke feestdagen. De Venneweg bij het station heeft door die beerput van toen in de volksmond nog lang ’t Strontstraotje geheten. Met de komst van de kunstmest was er geen beer meer nodig uit de steden.