Terug naaar Tijdmachine

1653

Hooi nodig uit Holland

De Heer van Breda stelde in 1653 regels en tolgelden vast voor het invoeren van producten voor eigen gebruik vanuit Holland. De boeren uit onze gemeente haalden daar bijvoorbeeld hun hooi.
De eigen beemden (graslanden) waar ze hun hooi voor het vee moesten winnen, lagen in het Rijens Broek (toen de Gilse Vucht). Maar dat hooi was van slechte kwaliteit en er was niet genoeg. Omdat ze het toch nodig hadden voor hun vee, moesten ze het ergens anders zien te halen. En dat deden ze jarenlang in verschillende dorpen in Holland, waar ze grond pachtten en soms zelfs kochten. Als het tijd werd om het gras te maaien, trokken groepjes boeren en knechten naar plaatsen als Werkendam, Raamsdonksveer, Hoge en Lage Zwaluwe en Zevenbergen. Ze waren een of twee weken van huis om te maaien, te keren en te opperen.
Als proviand namen ze voor die weken roggebrood en bier mee en vooral ook veel boekweitmeel. Ze gebruikten dat voor pap en pannenkoeken. Was het werk gedaan, dan ging het hooi met de schuit richting de Donge en vanaf het begin van de achttiende eeuw naar de Groenendijkse haven bij Oosterhout. Daarna vervoerden de boeren het via de Hooiweg met karren naar Rijen en Gilze. In de Biesbosch sneden ze ook riet, dat ze net als stro gebruikten om daken te dekken. En ze sneden wilgentenen om allerlei soorten korven en manden van te vlechten. Niet alleen voor het hooi moesten de boeren ver van huis; een aantal van hen had buiten de Baronie ook runderbees¬ten, paarden en schapen lopen.