Gilze en Rijense toponiemen als ‘de Leemputten’, ‘de Steenoven’, ‘Tichelrijt’, ‘de Moerstrate’, ‘Moervelden op ’t Laereynt’, ‘Moeren genaamd Loddersmoerken’ en ‘Moeren in de Schooten’ wijzen op de aanwezig-heid van leem en turf in de bodem. Net als het toponiem ‘Turfbeemd’ en de vermelding van een turfhuis in het cijnsboek van 1456: ‘12 voeten vroonte daer zyn torfhuys op staet, ten Rijen, ingenomen 1521’.
Gilze kent toponiemen als ‘Leemkuilen’ en ‘Leemputten op den Bolberg en te Kerckhof’, Molenschot de veldnaam ‘Moerveld aan de Kerckweg’. Deze grondsoorten speelden een belangrijke rol in het leven van boer en boerin. Ze gebruikten leem voorna¬melijk bij de bouw van een boerderij om de vloeren en de wanden van de woning en de schuur te bestrijken. De wanden trokken ze eerst op met gevlochten wilgentakken of weegten en daarna besmeerden ze die met leem. Na de middeleeuwen werd leem gebruikt voor stenen en dakpannen. Een toponiem uit 1750, ‘hei tussen Tiggelrijt en Laereyntse straet’, wijst op gronden waar leem is gevonden; de leem werd gebruikt voor het maken van tiggels (dakpannen).
Turf was nodig om het huis te verwarmen, omdat hout in de periode na de middeleeuwen al erg schaars was. Wel waren er veel hakhoutbosjes en de nodige heggen, maar die leverden alleen maar takken ‘mustert’ voor de bakovens. Het is dan ook niet vreemd dat zowel in Gilze als in Molenschot en in Rijen steenfabrieken werden gevestigd.