De economie in Brabant en dus ook in Gilze en Rijen, werd eeuwenlang bepaald door de landbouw en activiteiten die daar direct mee te maken hadden, zoals weven, schoenen maken en thuis leerlooien. Vooral op de boerderijen werden in de wintermaanden huiden gelooid. Dit economisch systeem heeft tot ver in de achttiende eeuw bestaan.
Het aantal boeren met een kleine looierij vóór 1806 is niet bekend. In het archief is regelmatig sprake van boeren met een looikuip. Ná 1806 groeide leerlooien uit tot een echte industrie. In dat jaar stonden drie boeren bij de gemeente ingeschreven met een patent om te looien. Twee in Gilze en één in Rijen. In 1843 was dit aantal gestegen tot drie in Gilze en twee in Rijen.
Direct vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog steeg de vraag naar leer flink en daardoor groeide het aantal leerlooierijen explosief. In 1910 stonden 42 looiers ingeschreven in Rijen en 27 in Gilze.
In 1928 kende Rijen veertien grote leerfabrieken en 38 looierijen (verschil: leerfabrieken werkten met looivaten en machines, looierijen met looikuipen. In Gilze stonden twee leerfabrieken en dertien looierijen. Op het hoogtepunt in 1928 waren binnen onze gemeente dus 67 bedrijven in de leerindustrie werkzaam.
Gilze en Rijen kende ook veel schoenmakerijen en schoenfabrieken. Tussen 1885 en 1981 waren er alleen al in Gilze dertien schoenmakerijen en schoenfabrieken. In Rijen werd in 1921 de eerste schoenfabriek geopend. Archiefonderzoek leverde voor Rijen tot 1995 zeventien schoenmakerijen en schoenfabrieken op. Bovendien waren er in beide dorpen heel veel inwoners (zowel mannen als vrouwen) die thuiswerk deden voor de vele schoenfabrieken.
Behalve deze industrie kende onze gemeente al sinds 1456 ook veldovens om in de winter steen in te bakken voor lokaal gebruik. De leem werd gewonnen in leemkuilen in onze regio. Veldovens stonden zowel in Gilze en Rijen als in Hulten en Molenschot. Uit enkele van deze veldovens ontstonden steenfabrieken. Dat gebeurde in Rijen, Gilze en Molenschot.