De boeren in Rijen hadden veel last van de jaarlijks terugkerende zandverstuivingen, vooral op de hoge zandgronden. Een zandverstuiving kon ontstaan door overbeplagging en overbegrazing door schapen. Of omdat er geen begroeiing was, waardoor het zand niet werd vastgehouden. Stormde het, dan joeg het zand onder andere uit de drooggevallen vennen over hun velden. De boeren vroegen daarom aan de Heer van Breda of ze de ‘vliegende venne achter den Reijde’ mochten ontginnen. In 1425 schonk de Heer van Breda de inwoners van Rijen tegen een kleine vergoeding een deel van de vliegende vennen, ongeveer zes en veertig hectare grond. Door ontginningen konden ze zo de zandverstuivingen tegengaan.